1. Inleiding
Er is een groot tekort aan woonruimte in Nederland. In deze tijden van woningnood is het overwegen waard dat mensen permanent in recreatiewoningen kunnen verblijven. De ‘Wijziging van het Besluit omgevingsrecht inzake permanente bewoning van recreatiewoningen’ vergemakkelijkt de legalisering van dat permanente verblijf. Ondanks de hoge woningnood blijven de regering en de gemeenten toeristische verhuur van woningen faciliteren. Toeristische verhuur zou positief zijn voor de gastvrijheidseconomie. Het wetsvoorstel ‘Wet toeristische verhuur van woonruimte’ dient te zorgen voor een effectievere handhaafbaarheid zonder toeristische verhuur tegen te houden. Naast de enorme overlast die toeristische verhuur echter kan veroorzaken bij omwonenden die hun woning wel overeenkomstig hun woonbestemming gebruiken, heeft toeristische verhuur een prijsopdrijvend effect voor toch al zeer dure woningen in onze steden. Daarnaast kunnen de hotels in deze tijden van de coronacrisis wel een steun in de rug gebruiken door geen concurrente te hebben van toeristische verhuur van woonruimten. Ondernemers overwegen zelfs om hun zakelijke hotels (tijdelijk) om te bouwen voor studentenhuisvesting of wonen met een zorgcomponent.
Beide voorstellen van wijziging in wet- en regelgeving komen in deze publicatie aan de orde. Centraal staat de vraag of de wijziging van de wet- regelgeving wel noodzakelijk is. De wetgever stelt onder meer dat het wetsvoorstel Wet toeristische verhuur van woonruimte noodzakelijk is omdat gemeenten vinden dat het huidige wettelijke instrumentarium onvoldoende mogelijkheden biedt voor de handhaving en het tegengaan van de ongewenste effecten van toeristische verhuur van woonruimte. Maar is dat wel zo?
- Lees verder
2. Permanente bewoning recreatiewoningen
2.1 Inleiding
Op 18 juni 2020 is de internetconsultatie gestart van de ‘Wijziging van het Besluit omgevingsrecht inzake permanente bewoning van recreatiewoningen’. De reden voor dit voorstel is dat gemeenten slechts beperkte mogelijkheden hebben om permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan. Volgens de wetgever kan dat momenteel alleen gebeuren via een bestemmingsplanwijziging of door het verlenen van een persoonsgebonden beschikking, de zogeheten ‘kruimelvergunning’ (artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) jo. artikel 4, onderdeel 10, bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor)).
Een bestemmingsplanwijziging neemt veel tijd in beslag. De verlening van de persoonsgebonden beschikking neemt niet veel tijd in beslag, maar kan slechts worden verleend als de bewoner kan aantonen dat hij de recreatiewoning reeds vóór 31 oktober 2003 bewoonde en ook op die datum meerderjarig was.
Met de wijziging van het Bor is ook uitvoering gegeven aan de motie Koerhuis en Van Eijs, die als volgt luidt: “constaterende dat er grote druk op de woningmarkt is;
constaterende dat ongeveer een derde van de recreatieparken in Nederland geen toeristisch toekomstperspectief heeft en er bij 10% van de parken sprake is van veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek;
constaterende dat de bestaande regeling om persoonsgebonden vergunningen af te geven voor personen die voor 2003 in een recreatiewoning hebben gewoond niet meer actueel is;
overwegende dat een deel van deze groep die in een recreatiewoning woont noodgedwongen een extra adres aanhoudt, en dit een ongewenst effect heeft gezien de drukte op de woningmarkt;
verzoekt de regering, om gemeenten vanaf 2021 de mogelijkheid te geven om snel permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan, waarbij: de regeling wordt geactualiseerd om objectgebonden vergunningen af te geven voor recreatiewoningen die voor 2019 zijn gebouwd; recreatiewoningen moeten voldoen aan het bouwbesluit; geen strengere eisen worden gesteld aan omliggende bedrijven”
Van de in dit artikel beschouwde persoonsgebonden beschikking dient overigens te worden onderscheiden de persoonsgebonden gedoogbeschikking. Hierbij beslist een gemeente dat zij afziet van handhaving ten aanzien illegale permanente bewoning.
2.2 Geldend recht
Onder het geldende recht volgt uit artikel 5.18 Bor dat de omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning persoonsgebonden is: “Als geval als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, van de wet waarin de omgevingsvergunning slechts geldt voor degene aan wie zij is verleend, wordt aangewezen de omgevingsvergunning voor het bewonen van een recreatiewoning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet in samenhang met artikel 4, onderdeel 10, van bijlage II is verleend. In een omgevingsvergunning als bedoeld in de eerste volzin wordt bepaald dat zij slechts geldt voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont.” Er worden zeer stringente eisen aan die persoongebonden beschikking gesteld in artikel 4, onderdeel 10, bijlage II Bor:
“het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;”
Met name criterium c zorgt ervoor dat thans niet vaak een persoonsgebonden beschikking kan worden afgegeven. De bewoner moet er niet alleen sinds 31 oktober 2003 wonen (dus bijna 20 jaar), maar ook moet de bewoning onafgebroken zijn. Met andere woorden, stel dat een gezin al langer een recreatiewoning heeft en door een echtscheiding de echtgenoot tijdelijk daarin wil wonen omdat hij geen andere geschikte woonruimte kan vinden, dan zou dat alleen mogen als hij voor 31 oktober 2003 erin is getrokken. Ongetwijfeld zal de coronacrisis vanwege het samen thuisblijven leiden tot veel spanningen in relaties met echtscheidingen tot gevolg. Ook vanwege de economische crisis ten gevolge van de coronacrisis. Als de voormalige echtgenoten niet meer willen samenwonen, dan zal er een extra woonruimte moeten komen, die er vaak simpelweg niet is of onbetaalbaar is. De huidige persoongebonden beschikking biedt dan geen oplossing.
Binnen het huidige recht is de vergunning persoonsgebonden en vervalt in elk geval zodra de laatste bewoner voor wie de vergunning geldt, de bewoning beëindigt. Wanneer de vergunning vervalt, mag de recreatiewoning alleen nog recreatief gebruikt worden. Een persoonsgebonden gedoogbeschikking laat toe dat andere personen, bijvoorbeeld een nieuwe partner, mede in de recreatiewoning wonen. Het recht op medebewoning vervalt op het moment dat de houder van de persoonsgebonden gedoogbeschikking de bewoning beëindigt.
2.3 Toekomstig recht
In de voorgestelde wijziging in het Bor luidt artikel 5.18 als volgt: “In een omgevingsvergunning voor het bewonen van een recreatiewoning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet in samenhang met artikel 4, onderdeel 10, van bijlage II is verleend, wordt bepaald dat zij slechts geldt voor de duur dat degene aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning permanent bewoont. Deze termijn kan worden verlengd voor de duur dat de rechtsopvolger van degene aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning permanent bewoont.” De omgevingsvergunning is door deze wijziging van artikel 5.18 Bor niet langer uitsluitend persoonsgebonden. In artikel 5.18 is een verlengingsmogelijkheid van de termijn opgenomen als bedoeld in artikel 2.23 lid 2, aanhef en onder b, Wabo. Het is een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag om al dan niet van die verlengingsmogelijkheid gebruik te maken. De stelling van de wetgever dat de vergunning niet langer persoonsgebonden is niet helemaal zuiver. De omgevingsvergunning geldt immers in beginsel voor de duur dat datgene aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning bewoond.
De inhoudelijke criteria om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning voor permanente bewoning van de recreatiewoning zijn in artikel 4, onderdeel 10, bijlage II Bor versoepeld. Deze bepaling luidt in de voorgestelde wijziging: “het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en c. de recreatiewoning voor 1 januari 2019 is gebouwd”
De eis dat de recreatiewoning voor 1 januari 2019 moet zijn gebouwd, komt voort uit de motie van Koerhuis en Van Eijs. 2.4 Noodzakelijkheid wetswijziging De voorgestelde wijzigingen in met name artikel 4, onderdeel 10, bijlage II Bor zijn een duidelijke verbetering. Het bevoegd gezag kan thans veelal geen gebruik maken van die bepaling omdat de bewoner vanaf 31 oktober 2003 de recreatiewoning nog niet onafgebroken bewoonde dan wel op die datum al meerderjarig was.
Deze nieuwe regelgeving maakt het mogelijk dat het gemeentelijke bevoegd gezag (tijdelijk) gemakkelijker kan meewerken aan de permanente bewoning van recreatiewoningen in deze tijden van woningnood. Maar daar zit direct ook het probleem. Het betreft een ‘kan’-bepaling. Gemeenten hoeven hier geen gebruik van te maken. In het buitengebied zijn gemeenten in het algemeen terughoudend om mee te werken aan permanente bewoning.
Kernprobleem blijft dat de bewoners zogezegd ‘met de billen bloot moeten’ als zij een omgevingsvergunning aanvragen. Als zij niet vooraf de zekerheid hebben dat het bevoegd gezag vermoedelijk meewerkt, durven zij mogelijk niet die omgevingsvergunning aan te vragen. Als het bevoegd gezag namelijk weigert, dan is er een gedegen risico op handhaving. Dit probleem kan alleen worden weggenomen als het bevoegd gezag vooraf in beleid vastlegt voor welke recreatieparken en onder welke omstandigheden hij in ieder geval de omgevingsvergunning verleent. De bewoner kan dan zelf vooraf controleren wanneer het bevoegd gezag van de “kan” bepaling gebruik maakt. Het bevoegd gezag zal dat beleid dan wel moeten afstemmen op provinciale regelgeving. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag namelijk niet in strijd zijn met de provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening, tenzij met toepassing van artikel 4.3 van die wet een ontheffing is verleend of tenzij in de provinciale verordening zelf is bepaald dat toetsing daaraan niet noodzakelijk is. Vermeldenswaard hierbij is dat in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is bepaald dat de instructieregels aan gemeenten niet gelden voor kruimelvergunningen. In het kader van het vereiste van een ‘goede ruimtelijke ordening’ kan toetsing aan de provinciale verordening uiteraard wel een rol spelen.
3. Toeristische verhuur van woonruimte
3.1 Inleiding
Het wetsvoorstel Wet toeristische verhuur van woonruimte brengt wijzigingen aan in de Huisvestingswet 2014. Het wetsvoorstel geeft gemeenten instrumenten om de neveneffecten van de toeristische verhuur van woonruimte te voorkomen en te beperken. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid voor een registratie-, meld- en/of vergunningplicht. Door de registratieplicht wordt de informatiepositie van de gemeente verbeterd, waardoor gericht en effectief kan worden gehandhaafd. Door een meld- of vergunningplicht kunnen de negatieve neveneffecten van toeristische verhuur van woonruimte worden voorkomen of beperkt.
Hoewel in de memorie van toelichting staat dat het innen van toeristenbelasting niet een hoofdreden is voor het wetsvoorstel valt op dat in de toelichting veelvuldig aandacht daarvoor is. Maar liefst 31 keer wordt gesproken over de term ‘belasting’. Dat wekt op zijn minst de suggestie dat inning daarvan mogelijk toch belangrijker is dan de wetgever wil toegeven. Daarnaast valt op dat nauwelijks aandacht is voor handhaving van het bestemmingsplan. De term ‘bestemming(splan)’ komt slechts drie keer voor in de memorie van toelichting. Toeristische verhuur is in strijd met een woonbestemming. Toch vreemd nu gemeenten tegen bewoning buiten gezinssamenstelling bij een woonbestemming handhaven, terwijl toeristische verhuur eigenlijk alleen is toegestaan bij een horecabestemming. Wonen buiten gezinssamenstelling is in ieder geval wonen. Toeristische verhuur is bij een woonbestemming niet toegestaan. Waarom dan niet op grond van het bestemmingsplan tegen toeristische verhuur handhaven? Een ander aandachtspunt is dat de digitale platforms die illegale toeristische verhuur faciliteren, volledig buiten schot blijven in het wetsvoorstel. Zonder websites als Airbnb en Booking.com zou niet op zo’n grote schaal toeristische verhuur van woonruimte plaatsvinden. Kennelijk gelooft de wetgever niet in de aanpak van een probleem bij de wortel?
3.2 Geldend recht
Binnen het huidige recht kunnen gemeenten op basis van de Huisvestingswet 2014, de Wet ruimtelijke ordening en op grond van de Wabo in samenhang met het Bor toeristische verhuur reguleren. Zo kan in een huisvestingsverordening worden bepaald dat de verhuurder hoofdbewoner dient te zijn van de te verhuren woning en hij daartoe dient in de basisregistratie personen (BRP) dient te staan ingeschreven. Verder kan in het bestemmingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening regels gesteld worden aan toeristische verhuur. Dat kan door te regelen en te motiveren dat de toeristische verhuur niet valt onder het woongebruik. Tenslotte kan ook gebruik worden gemaakt van de Wet woonoverlast bij herhaalde ernstige overlast door toeristische verhuur van woonruimten 3.3 Toekomstig recht: kernbepalingen Op basis van het wetsvoorstel kan de gemeenteraad categorieën van woonruimte aanwijzen waarvoor maatregelen inzake toeristische verhuur van woonruimte noodzakelijk zijn met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad of met het oog op het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving. Dus ook categorieën van woonruimte waaraan geen schaarste is, kunnen worden aangewezen voor die maatregelen. Dit is vastgelegd in artikel 2 lid 2, aanhef en onder b, Huisvestingswet 2014 zoals dat luidt in het wetsvoorstel: “de artikelen 23a tot en met 23c, voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving, ook gebruik maken indien daartoe geen noodzaak is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte”. Het wetsvoorstel voegt aan hoofdstuk 4 “Wijzigingen in de woonruimtevoorraad” Huisvestingswet 2014 een gehele nieuwe paragraaf 1.1 “Toeristische verhuur van woonruimte” toe met de volgende kernbepalingen:
“Artikel 23a
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad of het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en gelegen in een in die verordening aangewezen gebied, voor een in die verordening omschreven vorm van toeristische verhuur aan te bieden zonder het registratienummer van die woonruimte te vermelden bij iedere aanbieding van die woonruimte voor toeristische verhuur. 2. Een registratienummer als bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd door degene die een woonruimte aanbiedt voor toeristische verhuur.
Artikel 23b
1. Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan artikel 23a, kan hij in die huisvestingsverordening tevens bepalen dat het verboden is een op basis van dat artikel aangewezen categorie van woonruimte die gelegen is in een in die verordening aangewezen gebied voor een in de verordening omschreven vorm van toeristische verhuur meer dan een in die verordening bepaald aantal nachten per jaar in gebruik te geven voor toeristische verhuur. 2. Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, kan hij in de huisvestingsverordening bepalen dat het verboden is de woonruimte in gebruik te geven voor toeristische verhuur, zonder deze verhuring vooraf te melden bij burgemeester en wethouders. 3. Een melding als bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan door degene die de woonruimte in gebruik geeft voor toeristische verhuur.
Artikel 23c
1. Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan artikel 23a, kan hij in die huisvestingsverordening tevens bepalen dat het verboden is een op basis van dat artikel aangewezen categorie van woonruimte die gelegen is in een in de verordening aangewezen gebied voor een in de verordening omschreven vorm van toeristische verhuur in gebruik te geven indien daarvoor geen vergunning is verleend door burgemeester en wethouders. 2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening gevallen aanwijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarin een ontheffing kan worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. 3. Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, kan hij in de huisvestingsverordening bepalen dat een vergunning als bedoeld in dat lid, slechts wordt afgegeven voor een in die verordening aangegeven termijn. 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd door degene die de woonruimte in gebruik geeft voor toeristische verhuur.”
De verbodsbepalingen richten zich tot de persoon die de woonruimte aanbiedt of in gebruik geeft voor toeristische verhuur. Dat kunnen de eigenaar, de huurder of een andere partij zijn. Er zijn geen weigeringsgronden voor de afgifte van het registernummer. Het is mogelijk dat de registratieplicht geldt voor de gehele gemeente en de meldplicht en het nachtcriterium uitsluitend geldt voor bepaalde gebieden in de gemeente. Een vergunningplicht kan slechts worden ingesteld als in de huisvestingsverordening een eenmalige registratieverplichting is opgenomen. Een vergunningplicht kan gepaard gaan met een nachtencriterium en/of een meldplicht per verhuring.
De gemeenteraad kan gebieden in de gemeente aanwijzen waar voor toeristische verhuur van woonruimte een vergunning moet worden aangevraagd en daarbij, indien dat op basis van de lokale omstandigheden noodzakelijk is, een maximum stellen aan het aantal vergunningen dat in dat gebied kan worden afgegeven. Indien de gemeenteraad hiertoe overgaat, is het noodzakelijk dat hij onderbouwt waarom in dat gebied een maximum moet worden gesteld en waarop dit maximum gebaseerd is. Bij het instellen van een quotum voor het aantal woonruimten dat toeristisch mag worden verhuurd, vereist het gelijkheidsbeginsel dat aan (potentiële) gegadigden gelijke kansen moeten worden geboden om in aanmerking te komen voor deze vergunningen. Daarom worden schaarse vergunningen in beginsel niet voor onbepaalde tijd, doch voor een bepaalde tijd verleend. Op deze wijze komen personen die vanwege het quotum in eerste instantie geen vergunning kregen, na één of twee jaar mogelijk wel in aanmerking voor een vergunning. Ook kan gedacht worden aan een systeem van vergunningen waarbij een aanbieder slechts gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld winterperiode) zijn woonruimte toeristisch mag verhuren en een andere aanbieder in hetzelfde gebied gedurende een andere periode (bijvoorbeeld zomerperiode). In de huisvestingsverordening moet voorzien worden in een eerlijke, transparante en niet-discriminatoire verdelingsprocedure waarbij iedere vorm van willekeur wordt uitgesloten. Het college van burgemeester en wethouders kan voorwaarden verbinden aan de vergunning, zoals een maximum aantal nachten per jaar dat de woonruimte toeristisch mag worden verhuurd. Andere voorwaarden kunnen zijn dat degene die een woonruimte toeristisch verhuurt in de BRP zijn woonadres heeft in betreffende woonruimte, dat de betreffende woonruimte slechts gedurende een bepaalde periode van het jaar toeristisch mag worden verhuurd of dat er slechts een maximum aantal gasten gelijktijdig in de woonruimte mag verblijven. De voorwaarden die het college van burgemeester en wethouders in de vergunning kunnen opnemen, moeten door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening worden vastgesteld. Bij het niet naleven van deze voorwaarden kan naast het opleggen van een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete de vergunning worden ingetrokken. 3.4 Toekomstig recht: andere bepalingen In een uitspraak van 29 januari 2020 heeft de Afdeling geoordeeld dat de Huisvestingswet 2014 niet de bevoegdheid geeft een vrijstelling te verlenen van het verbod in artikel 21 van de wet. In het wetsvoorstel is voor gemeenten de bevoegdheid opgenomen om vrijstellingen in de huisvestingsverordening op te nemen op de verboden als bedoeld in de artikelen 21 en 22 van de Huisvestingswet 2014 en in bepaalde situaties ontheffing van de verboden te kunnen verlenen. Op dezelfde manier is de mogelijkheid tot vrijstelling of ontheffing van het verbod in artikel 23c toegevoegd. Dit om te voorkomen dat de vergunningplicht in artikel 23c in de praktijk voor gemeenten te rigide uitpakt. In het vernieuwde artikel 24 Huisvestingswet 2014 moet de gemeenteraad, indien hij kiest voor een vergunningplicht voor toeristische verhuur van woonruimte, in de huisvestingverordening regels stellen omtrent het weigeren van de vergunning en de voorwaarden die aan de vergunning kunnen worden verbonden.
Door de voorgestelde wijzigingen van artikel 25 leden 1 en 3 kan het college van burgemeester en wethouders, zoals bij de vergunningen inzake woonruimtevoorraadbeheer, de vergunning voor toeristische verhuur weigeren indien daartoe noodzaak is naar aanleiding van een onderzoek op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur.
Het college van burgemeester en wethouders kan door het gewijzigde artikel 26, zoals bij de vergunningen in verband met woonruimtevoorraadbeheer, de vergunning voor toeristische verhuur intrekken indien niet binnen een jaar na het onherroepelijk worden ervan is overgaan tot toeristische verhuring van de woonruimte, de vergunning is verleend op grond van door aanvrager ervan verstrekte onjuiste of onvolledige gegevens, de voorwaarden of voorschriften die zijn opgenomen in de vergunning niet worden nageleefd of indien ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen.
Artikel 122 Gemeentewet bepaalt dat gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door een wet wordt voorzien, van rechtswege vervallen. Om te voorkomen dat de regels die gemeenten momenteel over toeristische verhuur in hun huisvestingsverordeningen hebben opgenomen vervallen op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt, wordt in het wetsvoorstel voorzien in overgangsrecht. Middels de nota van wijziging is in het wetsvoorstel een overgangsvoorziening opgenomen op grond waarvan gemeenten een termijn van maximaal één jaar krijgen om hun huisvestingsverordening aan te passen aan de nieuwe regels op het gebied van toeristische verhuur.
3.5 De digitale platforms
Zoals in de inleiding bij dit hoofdstuk staat, gaat de wetgever niet achter de digitale platforms aan die illegale toeristische verhuur faciliteren. Volgens de memorie van toelichting hebben de gemeenten de hulp van digitale platforms nodig. Bij het toezichthouden op de registratieplicht inzake toeristische verhuur van woonruimte via digitale platforms is de toezichthouder afhankelijk van deze platforms om te kunnen achterhalen wie zonder het verplichte registratienummer de woonruimte aanbiedt voor toeristische verhuur. Indien de toezichthouder constateert dat een woonruimte zonder registratienummer wordt aangeboden voor toeristische verhuur, hetgeen in strijd is met het wettelijk verbod, zal de toezichthouder de aanbieder en het adres van de woonruimte moeten achterhalen via een verzoek aan het platform. De medewerking van het platform bij een dergelijk verzoek dient gegarandeerd te zijn. Het niet meewerken aan zo een verzoek is een strafbaar feit op grond van artikel 184 van het Wetboek van strafrecht. De vervolging en berechting ervan neemt echter tijd in beslag. Dat is bij toeristische verhuur van woonruimte onwenselijk, gezien de tijdelijkheid van iedere toeristische verhuring. Om effectief toezicht te kunnen uitoefenen moet snel en accuraat gehandeld kunnen worden. Daarom wordt in dit wetsvoorstel aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven tot het opleggen van een last onder dwangsom indien er geen of onvoldoende medewerking wordt verleend bij een verzoek daartoe van een toezichthouder. Indien blijkt dat bij bepaalde advertenties geen registratienummer is opgenomen, kan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouder inlichtingen en medewerking vorderen van het platform op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zo staat in artikel 5:16 Awb dat een toezichthouder bevoegd is inlichtingen te vorderen. In artikel 5:17 lid 1 is bepaald dat een toezichthouder bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Tevens staat in artikel 5:20 lid 1 Awb dat een ieder verplicht is aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Dit houdt in dat het platform op verzoek van de toezichthouder verplicht is de adresgegevens van de aanbieder die geen registratienummer heeft vermeld, aan de gemeente te verstrekken. Indien het platform hieraan niet voldoet, kan het college van burgemeester en wethouders op basis van het voorgestelde derde lid van artikel 33 Huisvestingswet 2014 een last onder dwangsom opleggen. De platforms zijn verplicht deze verzoeken om informatie te honoreren en zo spoedig mogelijk de gevraagde gegevens te verstrekken aan de toezichthouder. De toezichthouder kan op basis van de verstrekte gegevens handhaven bij de aanbieder van de woonruimte voor toeristische verhuur alsmede het platform verzoeken de illegale aanbiedingen te verwijderen. De wetgever gaat ervan uit dat de platforms hun websites op een zodanige (technische) wijze inrichten dat nieuw aanbod van advertenties zonder, of met een foutief, registratienummer zo veel mogelijk wordt uitgesloten. Tevens hebben de platforms aangegeven dat zij bestaande advertenties die in overtreding zijn met de plicht om het registratienummer te tonen na zes maanden zullen blokkeren, zodat deze adressen dan niet meer geboekt kunnen worden totdat een registratienummer wordt vermeld. Het was efficiënter geweest als in het wetsvoorstel een verplichting voor platforms was opgenomen om alleen advertenties te plaatsen met correct registratienummer.
3.6 Noodzakelijkheid wetswijziging
De mogelijkheid om als gemeente een eenmalige registratieplicht in te voeren waarbij verhuurder hun registratienummer dienen te laten vermelden in hun advertentie, is een verbetering ten opzichte het huidige recht. Het vergroot de transparantie en de handhaafbaarheid. Wel is merkwaardig dat in het wetsvoorstel niet is geregeld dat (digitale) platforms geen advertenties mogen plaatsen zonder correct registratienummer. Deze platforms faciliteren niet alleen de toeristische verhuur. Zonder deze platforms zou geen toeristische verhuur op deze schaal plaatsvinden. Gemeenten hebben op grond van de Awb thans al bevoegdheden om informatie van de platforms te verkrijgen over de verhuurders. Bovendien is de ‘gereedschapskist’ van de gemeente al goed gevuld met de mogelijkheid om toeristische verhuur via het bestemmingsplan en/of de huisvestingsverordening aan banden te leggen.
4. Tot slot
Zowel in het de voorgestelde ‘Wijziging van het Besluit omgevingsrecht inzake permanente bewoning van recreatiewoningen’ als in het wetsvoorstel ‘Wet toeristische verhuur van woonruimte’ komt de wens tot uiting om voor elk probleem een nieuwe set regels te bedenken. Wet- en regelgeving zijn verworden tot een politiek uitvloeisel. Zo blijft zij uitdijen in een tijd waarin de roep om minder en overzichtelijke wet- en regelgeving luid is. In het wetsvoorstel is te weinig aandacht voor de mogelijkheden van het bestemmingsplan en het probleem bij de kern aanpakken: de digitale platforms. Op gemeentehuizen worden momenteel alle ‘zeilen’ bijgezet om het noodzakelijke takenpakket te kunnen uitvoeren. Extra complexe wet- en regelgeving maakt die uitvoering lastig. Dat werkt de ‘kloof’ tussen overheid en burgers in de hand. De aanpassing van de kruimellijst is noodzakelijk nu de criteria voor toepassing verouderd zijn. Dat kan niet worden gezegd over het wetsvoorstel. Gemeenten hebben in de Awb al mogelijkheden om de digitale platforms te dwingen informatie over de verhuurders te verstrekken, zodat vervolgens tegen de verhuurders kan worden opgetreden.
Over de auteurs:
Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur. Mr. Krijn de Ruijter is eigenaar van adviesbureau AROM (Advies Ruimtelijke Ordening & Milieu). Dit artikel is afgerond op 18 september 2020.